“De Ongelooflijke Podcast” van de EO over abortus: in Nederland goed geregeld
Het was de eerste keer dat David Boogerd het thema abortus behandelde tijdens zijn podcast van afgelopen week. Vaste tafelgast en theoloog Stefan Paas schoof aan met de feministische theologe Heleen Zorgdrager. Zelden werd hun onderhoudende gesprek een discussie. Ze waren het vooral eens dat de Nederlandse abortuswet goed in elkaar zit. Omdat een prolife spreker ontbrak, kon de luisteraar weinig opsteken over verschillende zienswijzen binnen het abortusdebat. Soms voelde het gesprek zelfs wat unheimisch aan: een EO-tafel met louter christenen, zonder duidelijke bewogenheid voor het ongeboren leven.
Presentator Boogerd hield moedig vast aan het feit dat de abortusdiscussie valt of staat met de vraag wat het ongeboren leven is. Maar voor Zorgdrager bleek het prille levensbegin een complexer concept waar ze niet altijd eenduidig over spreekt. Zo zou het ongeborene geen non-persoon zijn maar ook geen persoon: ‘Het zit er tussenin en ontwikkelt zich steeds meer’. Een persoon wordt je pas wanneer je ‘zelf ademt en los bent gekomen van het moederlichaam’, aldus Zorgdrager. Kort daarop moest ze toegeven dat er geen persoon hoeft te zijn om te kunnen spreken van waarde van leven.
Ze kwam tot deze herformulering na Boogerds opmerking dat je met haar definitie van een persoon ook kunt pleiten voor legale abortus tot de geboorte. Concreet werd ze pas met de stelling dat abortus moreel gerechtvaardigd is tot het moment van levensvatbaarheid. ‘Daarna kan het ook nog mits er sprake is van een medische noodzaak’, voegde ze toe. Het probleem met dat laatste criterium is de brede definitie die dikwijls wordt gehanteerd, vooral wanneer de mentale gezondheid van de vrouw hieronder wordt gerekend.
Goede balans
Als het om de Nederlandse wet gaat is Paas het met Zorgdrager eens: ‘De abortuswet is goed in evenwicht. De botsing tussen de keuzevrijheid van de vrouw en de beschermwaardigheid van het leven zijn tot uitdrukking gekomen in een termijn. Als het enige principe de keuzevrijheid is, wordt het lastig uitleggen waarom abortus niet tot de geboorte kan – of zelfs daarna. Juist deze botsing van twee principes heeft geleid tot het huidige compromis.’
Meer mensen hebben de overtuiging dat onze abortuswet een evenwichtig compromis zou zijn. Alsof het kamp van de vrouwenrechten flink water bij de wijn deed en het ongewenste kind allesbehalve kansloos is. De realiteit is toch echt anders. Ongeboren menselijk leven is bij wet overgeleverd aan de gevoelens van de moeder, die ruim de tijd krijgt om te beslissen dat het prille leven in haar mag worden beëindigd. Het enige wetsartikel dat een drempel voor abortus opwerpt (de verplichte bedenktijd) is eerder dit jaar op de vloer van de Tweede Kamer gesneuveld. De balans die Paas benoemt, kan alleen worden gezien als de levensvatbaarheidsgrens met een roze bril wordt bekeken. Want ook Stefan Paas zal uiteindelijk niet geloven dat deze termijn veel abortussen tegenhoudt.
Rooskleurige gedachtevlinders fladderden wel vaker over tafel. Zo knikten de tafelgasten elkaar bijna opgelucht toe dat wij Nederlanders principieel afwijzend staan tegenover abortus op basis van geslacht. Aangezien de wet dit nergens verbiedt, doelde men vast op een cultureel fenomeen dat ons, op dit moment, onderscheidt van landen als India. Maar ik miste hier de realiteitszin. Een meisje dat een zoontje moest zijn, mag wel degelijk worden geaborteerd. En zo geschiedt het dan ook soms in de Nederlandse praktijk, niet in de laatste plaats omdat sommige van onze landgenoten de Indiase – of een andere – cultuur meedragen. Tot slot zou ik de theologen willen vragen waarom abortus op basis van geslacht verworpen dient te worden, als abortus slechts immoreel wordt na het moment van levensvatbaarheid. Is dit niet een tamelijk irrationele afwijzing, mogelijk gevoed door onze geëmancipeerde cultuur? Een meisje aborteren omdat het moederschap te vroeg komt, is immers geen moreel probleem volgens beide theologen.
Mee naar de kliniek
Zorgdrager vertelde openhartig hoe ze jaren geleden als predikant hulp bood aan een vrouw in haar gemeente door mee te gaan naar de abortuskliniek. Dat beiden met niemand van de kerk konden spreken, vindt ze nog steeds heel erg. ‘Vanwege haar omstandigheden kon deze vrouw niet anders dan besluiten tot een abortus en ik ervoer de pastorale verantwoordelijkheid om mee te gaan naar de abortuskliniek.’
Over de prolifebeweging is Zorgdrager overwegend negatief: ‘Ik zie daarin ook een beweging die de rechten van vrouwen wil terugdringen. Men wil een natuurlijke orde herstellen waarin het patriarchaat een duidelijke plek inneemt.’ Bijzonder, die stellige overtuiging van iets dat nooit wordt gezegd door een prolife-organisatie zelf. Het laat zien hoeveel wantrouwen er binnen het feminisme leeft ten opzichte van prolife-initiatieven. Na zo’n verwijt vraag ik weleens waar een dergelijke motivatie bij prolife vandaan moet komen. Dan blijft het eigenlijk altijd stil en ook Zorgdrager onderbouwde haar polariserende stelling niet. Een kwalijke zaak, gelet op de zwaarte van de beschuldiging.
Ik snap best dat een voorstander van abortusrechten vindt dat prolifedoelen beperkend zijn voor de rechten van vrouwen, maar zo werd het niet gezegd. Er zou sprake zijn van een heimelijk motief om de vrouw – over de rug van het moederschap en het ongeboren kind – terug te werpen naar een tijd waarin ze werd achtergesteld. Je zou hopen dat iemand die deze mening koestert de vraag eens voorlegt aan een professionele prolifer. Het tragische is dat ik er op mijn beurt niet meer zeker van ben dat ze het antwoord zou geloven.
‘Vertrouw vrouwen!’
Dit dieptepunt van wantrouwen ketste in één moeite door in een hardvochtige oproep: ‘Vertrouw vrouwen!’ De prolifebeweging, die grotendeels uit vrouwen bestaat, zou het vertrouwen zelf niet waard zijn, maar moet er wel op varen dat vrouwen zelf prima weten of hun abortus moreel is. Zo blijkt maar weer dat een misplaatst gevoel van morele superioriteit niet alleen onder prolifers voorkomt. Gelukkig zat David Boogerd er nog, die opmerkte dat we normaliter nooit op die manier kijken naar morele kwesties: ‘Mensen moeten ook tegen elkaar beschermd worden. Je kunt als wetgever niet uitgaan van het vertrouwen.’
Ik zou het nog scherper hebben gesteld: waarom zou je vrouwen (of mannen) moeten vertrouwen om het juiste te doen, als je ervan overtuigd bent dat abortus in de basis niet moreel is? Mag het oordeel over een kwestie nog worden gekoesterd buiten de mensen die de kwestie beleven? Mag ik vinden dat een brandweerman heldendaden verricht en een vandaal iets verkeerds doet?
De eloquente Zorgdrager bood een prachtig – maar o zo problematisch – handvat om haar oproep tot vertrouwen beter te begrijpen: ‘De zwangere vrouw heeft een intrinsieke relatie met de foetus. Zonder haar kan deze niet overleven. Vanuit die relationaliteit wil ik denken. We moeten het dichtbij de ervaringen van vrouwen houden. Want zij kunnen ook over hun abortus vertellen als een verlies, terwijl ze toch geen spijt hebben van die keuze. Misschien was het niet de tijd om moeder te worden of ging de zorg voor anderen voor. Binnen die complexiteit maken ze een morele afweging. Een moederlijke afweging zelfs.’
Hiermee wordt mijns inziens toegegeven dat het ongeboren kind leeft en dat deze volledig afhankelijk is van de moeder. Juist van die relatie zegt de feministe dat de sterke de zwakke mag laten doden, simpelweg omdat zij die macht heeft. Zorgdrager vindt het ongeboren wezen rechteloos. Tegelijkertijd zou er sprake zijn van een keuze waarin het belang van een te aborteren kind zwaar wordt meegewogen, door een moeder die waakt over het leven dat in haar groeit. Hoe is zoiets mogelijk als je datzelfde kind geen rechten toekent? Als je een wezen niets kunt afnemen, wat kun je het dan geven? Toch neigt haar visie naar abortus provocatus als een moederlijk offer, deels ten bate van het kind om het een lastig leven te besparen. Bij mij rijst de vraag of het kind niet zelf moest beslissen of het wilde leven. Maar misschien is die overweging voor de theologen te kinderlijk.




