Israël behandelt de Palestijnen zoals de Islam dat voorschrijft

Dat Hamas op 7 oktober volgens de meeste moslims on-islamitisch handelde, is inmiddels wel bekend. Bepaalde moslimleiders namen dan ook afstand van de brute slachtpartij die de terreurorganisatie aanrichtte onder Israëlische burgers. Maar dat veel moslims ook Israël bekritiseren voor het rigoureus bombarderen van terroristische doelwitten, klinkt vreemd als je weet hoe er in de Islam naar het oorlogsrecht wordt gekeken.
Verbod op burgers doden
Hamas is een organisatie die de orthodoxe islam nastreeft. Zo stelde een van haar leiders onlangs dat Israël nog maar het begin is van de revolutie en dat uiteindelijk de hele wereld onder islamitische heerschappij zal komen. Wat dat betreft zitten ze op de mainstream-lijn van soenitische geleerden door de eeuwen heen. Die zeggen dat offensieve jihad is toegestaan, al moet deze wel worden afgekondigd door de officiële leider van een islamitische staat. Maar op 7 oktober keerde Hamas de Sharia de rug toe. De islam staat het namelijk niet toe om gericht op vrouwen en kinderen te schieten, ook niet tijdens militaire conflicten. Er zijn wel uitzonderingen. Als vrouwen, kinderen en ouderen de vijand helpen, door bijvoorbeeld water te brengen of munitie te verzamelen, mag er wel gericht op hen worden geschoten. Daarvan was geen sprake bij de burgerslachtoffers en gijzelaars van Hamas.
Bombardementen
Het verbod op het direct aanvallen van burgers wordt vaak verkeerd begrepen. Veel mensen denken dat ook het indirect veroorzaken van burgerslachtoffers verboden is. Maar geen enkel leger kan het zich veroorloven om dat principe te hanteren. De term collateral damage (bijkomende schade) valt dikwijls bij het in kaart brengen van bombardementen. Daar vallen gebouwen onder maar ook burgerslachtoffers. Israël voert op dit moment angstaanjagende bombardementen uit op Gaza. De Staat geeft daarbij geen toestemming om gericht op burgers te schieten. Maar Israël weet heel goed dat er burgers bij zullen omkomen. Wat leert de islam over zo’n situatie?
Volgens veel shariageleerden van weleer, zoals Al-Shafi en Ibn Qudamah, mag je bombardementen uitvoeren op militaire doelen terwijl je weet dat er (ook) vrouwen en kinderen bij zullen omkomen. Ibn Malik, de naamdrager van de Maliki wetschool, schreef dat de juristen hierover unaniem zijn. In de piekperiode van de islam (tussen 800 en 1700) werd zo’n “bombardement” natuurlijk vaak uitgevoerd met de middeleeuwse katapult, maar het principe is hetzelfde. Grote projectielen zijn zogenaamde non-discriminatoire wapens: ze worden van verre afgevuurd waardoor je niet specifiek kunt bepalen wie er door wordt geraakt.
Menselijke schilden
De beroemde shariageleerde en leerling van de grondlegger van de Hanafi wetschool, Muhammad Al-Shaybani, zei dat de leider van het kalifaat gebieden onder water (of in brand) mag zetten als hij denkt dat de vijand zich daar verschuilt. Vanuit de huidige positie van Israël kun je dan denken aan de tunnels van Hamas, die de Israëliërs mogelijk onder water gaan zetten. Ook dat is een non-discriminatoir wapen, omdat je niet weet wie er nog meer in de tunnels leven. Sommige medestanders van Israël waren dan ook bezorgd dat gijzelaars zouden worden gebruikt als menselijk schild. Maar zelfs dan, zo zegt Al-Shaybani, mag je zo’n actie doorzetten in het belang van de doelen die de Staat voor ogen heeft.
Dat laatste klinkt vreselijk maar is eigenlijk heel logisch. Stel dat je uit principe nooit een aanval pleegt op momenten dat de vijand menselijke schilden inzet. Dan weet de vijand wat hem te doen staat om iedere tegenaanval te vermijden. Zo’n principe is dus nobel maar volstrekt onwerkbaar. Ook de islamitische geleerden wisten al vroeg in de ontwikkeling van de islam dat je op die momenten toch moet kunnen doorzetten.
Waar alles bij valt of staat is het antwoord op de vraag of de militaire actie belangrijk genoeg is voor de (heilige) doelen van de (islamitische) natie. Het probleem met dat principe is dat gezworen vijanden elkaars redenen nooit zullen accepteren. Op dit moment meent Israël alle militaire doelen van Hamas te moeten vernietigen. Daar komt bij dat Gaza klein en dichtbevolkt is. Dat maakt het tot een moreel dilemma van enorme proporties, omdat de veiligheid van heel Israël, maar ook de levens van duizenden Palestijnse burgers, op het spel staan.
‘Ze zijn van hun vaders’
Natuurlijk moet de wereld scherp meekijken of Israël niet buitenproportioneel handelt. Maar hoe beoordeel je dat vanuit Nederland? Veel landgenoten, aan beide kanten van dit conflict, lijken het antwoord op die vraag al te weten. Ik durf mezelf niet te laten vastpinnen op zo’n definitieve conclusie. Dit artikel zoekt dan ook niet naar antwoorden op de vraag of Israël proportioneel handelt. Maar wie bij de islam zoekt naar morele principes om Israël mee te veroordelen, komt bedrogen uit. Want ook in de islam bepaalt de Staat zelf hoeveel geweld “genoeg” is. Zelfs als Israël weinig sympathie zou hebben voor Palestijnse burgerslachtoffers, is er een uitspraak van de oprichter van de islam die wijzende vingers direct doet terugkeren. ‘Ze zijn van hun vaders’, zei Muhammad, toen hij werd gewezen op de vrouwen en kinderen die waren omgekomen door de islamitische “bombardementen” van de avond ervoor.
In Christus het antwoord
Mag de christen dan wél putten uit een arsenaal moralistische ammunitie? Het Oude Testament kan er ook wat van. In de oorlogsgeschiedenis van het Oude Testament waren er soms veel burgerslachtoffers te betreuren. Het grote verschil is dat dergelijke acties een direct bevel waren van de Maker van die burgers. Mij is geen Bijbels gebod bekend waarmee de gelovige jood op eigen houtje mag beslissen welke burgers er tijdens een conflict moeten worden gedood.
De “laatste marcheerorders” voor de christen komen we tegen in het Nieuwe Testament. Christus’ geboden maken duidelijk dat liefde de oplossing wordt van ieder conflict, mits alle partijen deze kunnen opbrengen. De grote theoloog Matthew Henry droomde hierover toen hij zijn commentaar schreef over de liefde die in 1 Korintiërs 13 wordt beschreven: ‘Hoe voortreffelijk zou het christelijk geloof voor de wereld verschijnen, als zij die het belijden meer zouden leven onder dit Goddelijke principe en zich schatplichtig wisten aan het gebod waar de Zalige Auteur zoveel nadruk op legt!’




